Inloggen

Inloggen

Genomineerd zijnde door Daniël Zevenhuizen, mijn oud-pupil (die ik jaren geleden, wellicht niet helemaal volgens de Stappenmethode, heb geprobeerd iets van het edele schaakspel bij te brengen) en zeer gewaardeerd team-lid bij sv Spijkenisse die inmiddels een sterke schaker is dan de oude meester, het ideaal van elke trainer/coach, ga ik proberen iets op papier te zetten in het kader van de RSB-schaakboeken-estafette-marathon.
Oei, wat een lange zin, als dat maar geen voorbode is van een langdradig en slaapverwekkend verhaal….
Gauw over naar de rode draad, het keurslijf, de drie bekende vragen, om te voorkomen dat de enkele lezer die nog niet is afgehaakt overschakelt naar Netflix of iets dergelijks voor ander vertier.

1. Wat was het eerste schaakboek dat je onder ogen kreeg?
Vroeger, heel vroeger, was het gebruikelijk dat elke zondag de kinderen en kleinkinderen op bezoek gingen bij hun ouders c.q. grootouders. Als dat door omstandigheden een keer niet lukte was de hele familie gelijk in rep en roer, want effe met mobiel een bericht van verhindering sturen, dat was niet mogelijk.
Zo ook bij de familie Both. ’s Ochtends bij de ene opa en oma, van mijn vader, zeker geen denksportfamilie en ’s middags bij de andere, dol spelletjes zoals domino, dammen en ook het spel der spellen: Schaken.
Het exacte jaartal weet ik niet meer, maar ik schat dat ik rond mijn achtste jaar de spelregels beheerst moet hebben, geleerd van mijn opa en ooms.
School ging voor, dus mijn schaakcarrière speelde zich lange tijd alleen in familiekring af. Pas in 1976 was mijn entree in het schaakverenigingsleven, toen ik op zestienjarige leeftijd in groep 4 (bij de bodem beginnen!) van sv HVO (Havenbedrijf Vlaardingen Oost) mijn debuut maakte.
We speelden in de bedrijfskantine in het niet echt verlichte havengebied van Vlaardingen, er werd flink gerookt, met als gevolg de dag erna stinkende kleren en barstende hoofdpijn, maar eenmaal verdiept in een schaakpartij verdwenen deze kleine ongemakken naar de achtergrond en verloor ik mezelf helemaal in de wondere schaakwereld. En dat is altijd zo gebleven, ook bij mijn tussenstop bij sv Shell en later bij sv Spijkenisse waar ik nu al 32 jaar lid ben en waar ik het met mijn autodidactische achtergrond zelfs tot de 1ste klas KNSB heb weten te brengen.


Maar goed, ik dwaal weer af, mijn eerste schaakboek, dat was de vraag. Hoogstwaarschijnlijk was dit het boek van Lex Jongsma (met medewerking van Jaap van den Herik) over de tweekamp om de wereldtitel tussen Boris Spassky en Bobby Fischer in 1972.
Na lang wikken en wegen gekocht bij de Slegte (toen daar nog veel nieuwe afgeprijsde schaakboeken lagen) voor de somma van Hfl. 3,95 (€ 1,80 voor de jongere lezers onder ons).
Met een omslag die een treffende illustratie is van het tijdperk van de Koude Oorlog en het belang van deze intellectuele strijd tussen Oost en West.
Niet zo doorwrocht als de analyses van Jan Timman en Garry Kasparov natuurlijk, maar toch vermakelijk om te lezen en ook de analyses waren (zijn) voor mij leerzaam genoeg.
Een stelling uit dit boek die me toen al intrigeerde, en die ik onlangs met hulp van Stockfish uit nostalgische overwegingen nog maar een keer heb bekeken, was de kamikaze-zet op zet 29 van Fischer in de 1e matchpartij toen hij een vergiftigde pion op h2 sloeg:

Wit (Spassky) had net 29. b4-b5 gespeeld, de stelling is in evenwicht, maar Fischer sloeg doodgemoedereerd de pion h2, waarna de loper met 30. g2-g3 werd ingesloten. De bevrijdingspoging met h7-h5-h4 kwam te laat en de loper ging verloren. Dat hij de partij door een onnauwkeurigheid van wit toch nog remise had kunnen houden, maar helaas niet deed, vind ik wat minder interessant, wel leerzaam. Waarom nam zwart dit risico ?
Resultaat van het eliminatieproces om remise te voorkomen, een ultieme winstpoging (dat spreekt mij enorm aan “liever verliezen dan remise”, is mijn lijfspreuk, tenzij in teamwedstrijden natuurlijk)? Een rekenfout ?

Hoe dan ook, het compromisloze en logische schaak van Fischer spreekt mij sindsdien enorm aan en hij is één van mij grote schaakhelden en voorbeeld op het gebied van schaken. Ontstaan door dit ene ramsj-boekje?


2. Welk schaakboek heb je als laatste gelezen?

Een lastige vraag voor mij, en volgens mij ben ik niet echt de enige in schakersland. Ik heb zo’n 900 schaakboeken en daarnaast vele jaargangen schaaktijdschriften en clubbladen, maar er zijn er weinig die ik echt helemaal heb gelezen en ik heb zeker niet elke zet nagespeeld op een schaakbord.
Een uitzondering zijn wellicht de verzamelde stukjes van Hans Ree en Hein Donner, maar daar ligt het zwaartepunt vooral op de tekst en niet zozeer op de zetten.

Ik ben een verzamelaar, een soort eekhoorn, altijd op zoek naar nieuwe schaakboeken, vaak voor “later” of voor wanneer ik op zoek ben naar materiaal voor een schaaktraining. De inleiding en het eerste hoofdstuk zijn vaak geen probleem, maar dan verzandt het meestal in oppervlakkig geblader en diagrammen kijken. Een ideale klant voor de schaakboekenverkopers. Het zij hun gegund!
Naast mijn bed liggen minstens 10 schaakboeken, niet zozeer met het idee dat de daarin verzamelde kennis ’s nachts zonder enige inspanning in mijn hersenpan zal doordringen, maar gewoon om af en toe ter ontspanning een stukje te lezen en een diagram te bekijken. Er zijn vervelender onderwerpen.
Mijn favoriete auteurs hierbij zijn John Nunn, Valeri Beim, Jacob Aagaard, Andrew Soltis,  Zenón Franco en sinds kort Joel Benjamin.


Een boek waar ik heel ver in ben gekomen is “Excelling at Chess” van één van mijn favoriete schaakauteurs Jacob Aagaard. Een tip van mijn personal trainer (schaken, niet sportschool) Jop Delemarre die ik in 2004 tijdens mijn sabbatical als full-time schaaktoerist eens per maand bezocht om beter te worden in schaken. Niet zo’n doorwrocht boek als zijn latere studieboeken uit de Grandmaster Preparation serie, maar leuk leesvoer met praktische tips om schaakprestaties te verhogen. En ook nog voldoende schaakinhoudelijke partijen en oefeningen. 
Meestal blijft het zodoende bij “cherrypicking” waarbij niet zozeer het boek de meeste indruk maakt, maar de schoonheid en leerzaamheid van een stelling en de daarop volgende zetten.
Zie bijvoorbeeld de twee volgende stellingen. De eerste naar aanleiding van een interview met Paul van der Sterren op Schaaksite.nl over zijn partij tegen Viktor Kortsjnoi in Wijk aan Zee 1978 die ik me ook nog goed kon herinneren. Toen ik de slotstelling zag, snapte ik niet helemaal waarom de Verschrikkelijke Viktor opgaf, zag wel de motieven, maar door al dat oppervlakkige gesnelschaak op internet ontbrak mij de goesting en concentratie om alle varianten uit te rekenen.
Snel het ietwat sombere doch zeer interessante (al ben ik geen liefhebber van het orthodoxe damegambiet)  zelfportret “Zwart op wit” van Paul van der Sterren uit de kast gehaald, en de eindstelling opgezocht (blz 60), die mijn globale gedachtegang concreet bevestigde.

De tweede (een heerlijke standaard aanvalsstelling) uit Schaakinformator nr. 115 (blz 7), niet echt een boek dat je van voor tot achter uitleest en uitgebreid bestudeert, al is de inhoud tegenwoordig een stuk interessanter in vergelijking met die van vroeger met alleen maar partijen en symbolen.



Kortsjnoi (zwart) moest een zetafgeven, maar gaf na een kwartier nadenken op. Hoe wint wit?



Ding Liren-Lu Shanglei (2012).Wit aan zet speelde het winnende Lxg6! Een leuke rekenoefening.



3. En welk schaakboek heeft het meeste indruk op je gemaakt en waarom?

Ook weer zo’n moeilijke vraag om te beantwoorden. Ik zou kunnen zeggen “My 60 Memorable Games” van Fischer, “De Koning” van Donner, of deel 1 van “My great Predecessors” van Kasparov. Afgezien dat dit een beetje afgezaagde antwoorden zijn, is het ook niet helemaal waar. Zoals reeds vermeld ben ik een oppervlakkige lezer en kan ik in bijna elk boek (behalve sommige openingsboeken) wel iets van indrukwekkende schoonheid of inzicht vinden.
Ik weet wel welk boek de grootste indruk op mijn schaken heeft gemaakt en dat is “Tiger’s Modern” van Tiger Hillparp Persson.  Een openingsboek, jaja.
Speelde ik vroeger toen ik jong was de Siciliaanse Draak, op een gegeven moment was de theorie niet meer bij te houden en de kans dat ik door een verwoestende aanval van wit  het onderspit moest delven te groot.

Zoals Bobby Fischer het ooit naar aanleiding van zijn partij tegen Bent Larsen in Portoroz 1958 verwoordde “De witte aanval speelt zich bijna vanzelf”. Niet helemaal waar, maar een kern van waarheid zit er zeker in.

En toen kwam ineens “Tiger’s Modern” uit en ben ik tot afgrijzen van mijn teamgenoten van Spijkenisse overgestapt op deze schijnbaar wat passieve opstelling met pionnen op a6, b5, d6 en g6. Heel veel partijen heb ik er inmiddels mee gespeeld, met best wel redelijke resultaten, tenzij wit het goed kent. Bij snelschaken gaat mijn hand automatisch naar de g-pion en moet ik mezelf dwingen om af en toe dwingen om voor de broodnodige variatie een andere zet te doen.

Zo, hiermee heb ik de drie “verplichte” vragen beantwoord, voor de liefhebber wil ik besluiten met een bonusvraag die ik zelf heel interessant vind: “Als je een jaar op een onbewoond eiland zou moeten/mogen doorbrengen, welke vijf schaakboeken zou je dan meenemen?”.

Ondanks mijn 900 schaakboeken vond ik dit gek genoeg makkelijk te beantwoorden. Komt ook een beetje door mijn calvinistische opvoeding waardoor het nuttige met het aangename combineren een tweede natuur is. Naast genieten moet er natuurlijk ook gestudeerd worden om beter terug te komen en aan mijn derde, vierde of vijfde (?) schaakjeugd te beginnen. Tactiek, strategie, eindspel, maar geen openingen, dat blijft toch niet meer hangen. De selectie bestaat uit:











Allereerst natuurlijk het boek met partijen van mede-schaakverslaafde Mikhail Tal, de Tovenaar van Riga, mijn tweede schaakheld na Fischer. Beroemd en berucht voor zijn “intuïtieve” offers.
Voor de wat meer contemplatieve momenten bij zonsondergang “Chess for Zebras” van Jonathan Rowson, altijd goed voor een mooie mix van schaakinhoud en filosofische beschouwingen.
Eén van mijn meeste favoriete auteurs, John Nunn, mag natuurlijk ook niet ontbreken. Door hem hoop ik eindelijk het eindspel eens goed onder de knie te krijgen. Hij combineert theoretische stellingen met leerzame en onderhoudende voorbeelden uit de grootmeesterpraktijk.
Ik heb veel boeken over tactiek, maar gekozen voor een niet zo’n bekende.
Toen ik in 2004/2005 elke maand ergens in Europa een toernooi speelde kwam ik ook in Agneaux (of all places) in Normandië terecht. Bijna allemaal Fransen die nauwelijks Engels spraken, ik als enige Nederlander, twee Roemenen én de Bulgaarse GM Dejan Bojkov, die het toernooi overigens won.
Met de Fransen viel nauwelijks te communiceren maar Dejan Bojkov was zeer benaderbaar, ook later toen ik hem in Wijk aan Zee tegenkwam.
Als een soort sentimentele herinnering aan mijn periode van “beroepsschaker” neem ik zijn boek mee. En ook hier is nog genoeg van te leren.
Tot slot mag een boek van Jacob Aagaard niet ontbreken. Om mijn positionele vaardigheden te verbeteren (een beetje kansloos natuurlijk, ik blijf een tactische rommelaar met beperkt schaakinzicht) heb ik gekozen voor “Positional Play”. Zal een beetje taai worden, maar één van mijn doelstellingen is om ooit een boek uit de “Grandmaster Preparation” helemaal door te werken. Wie weet gaat me dat ooit nog lukken …..

Daarmee is een eind gekomen aan de korte reis door mijn schaakboekenkasten, het was leuk om naar aanleiding daarvan een aantal boeken willekeurig uit de kast te trekken en door te bladeren.
Nu op internet op zoek naar nieuwe titels (of gouwe-ouwen natuurlijk), op naar de 1000 schaakboeken, al weet ik niet waar ik die zou moeten huisvesten J .

En bij deze geef ik snel het boekenestafettestokje door aan mijn (oud)schaakmaatje Désiree Hamelink en aan Mr. of Mrs. X.
Lijkt het je leuk om ook een stukje over je schaakboeken te schrijven, geef het aan mij door (Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.) en dan geef ik het boekenestafettestokje virtueel aan je door!